Pleidooi voor de fiets, Dries van Agt

Fietsen is de opperste vorm van reizen. Lopen is edel, maar gaat voor bedrijvige eenentwintigste-eeuwers te langzaam. Met de auto kun je vlug ergens komen, voor zover je althans niet in files verstrikt raakt. Maar tijdens autoritten krijg je meestal weinig te zien. En wat je om je heen hoort is nauwelijks meer dan mechanisch geraas, in plaats van de weldadige tonen van de natuur. De uitvinding van de fiets is een zegen voor de mensheid. In zeker opzicht is de latere introductie van de auto regressief geweest, een afdaling naar een lager beschavingsniveau. Automobilisten zijn meervoudig deerniswekkende mensen, de auto is een veelszins verwerpelijk vervoermiddel. Bij elkaar zijn de vele bezwaren ertegen overrompelend. Een onbevooroordeelde evaluatie toont dat aan. 

Om te beginnen is autorijden, in tegenstelling tot fietsen, kwalijk voor de lichamelijke gezondheid van de inzittenden. Wie zich vrijwel alleen per auto verplaatst, wordt allicht zwaarlijvig en vadsig, en nog kortademig erbij wegens een chronisch tekort aan frisse lucht. Weliswaar kun je dit onheil voorkomen door te joggen of door je flink in te spannen op de golfbaan. Maar velen nemen daar de tijd niet voor en golfen is bovendien duur, heel wat prijziger dan fietsen.

De auto is daarenboven een nogal gevaarlijk vervoermiddel. Riskant voor de bestuurder zelf en zijn passagiers, alsook voor andere deelnemers aan het snelverkeer. De verkeersongevallenstatistiek spreekt hierover duidelijke taal. Fietsen is echter een bijna risicoloze bezigheid. Mede daarom is de auto een gevaarlijk ding omdat het gebruik ervan bij velen, bij mannen vooral, latente agressie activeert. Een fiets wekt geen agressie, bij de berijder noch bij anderen, en mocht ooit een fietser hoornwoest worden, dan kan hij maar weinig kwaad aanrichten.

 Tot zover de argumenten pro fiets, ontleend aan her fysieke welbevinden (gezondheid, veiligheid). Maar ook de geestelijke gezondheid is in het geding. Onze cultuur, die onophoudelijk de vrijheid tot hoogste goed proclameert, wordt geteisterd door de dwingelandij van de haast. De structuren waarin we functioneren draaien een waanzinnig toerental. De epidemische haast veroorzaakt stress en burn-out, nieuwerwetse aandoeningen waarvoor we zelfs geen tijd hebben benamingen in onze eigen moerstaal te bedenken. Het jakkeren in auto’s verergert deze aandoeningen nog. Alom klinkt de roep om onthaasting. Gelukkig hebben we de fiets. Een goed ritme van voortbeweging op eigen kracht kan de fietser brengen in een toestand van fysiek en mentaal evenwicht waarin de geest zich van muizenissen en nietsnuttigheden ontledigt en beschikbaar wordt voor wat geen oog ooit gezien, geen oor ooit gehoord heeft. De ritmische tred van de pedaalslag en de daardoor teweeggebrachte getijbewegingen in het lichaam brengen ruimte en rust, die disponeren tot meditatie. Ploeteren met de blik op oneindig, zo wordt het door onnadenkenden wel eens schamper genoemd. Welbeschouwd kan fietsen echter een vorm van zenbeoefening worden.

Toegegeven, bij rijden in zwaar weer of bergop, als de stampende benen danig worden belast en de versnelde ademhaling tot hijgen wordt, is er van vredige verinnerlijking geen sprake meer. Maar dan dient zich een andere vorm van veredeling aan. Fietsen wordt karaktervorming. Her wordt een exercitie in volharding, een beproeving die door het overwinnen van gemakzucht de zwoeger adelt. Er is, helaas, geen militaire dienst meer die met oefeningen op de stormbaan of marsen in het holst van de nacht jongelieden kan stalen. Wij zijn een maatschappij geworden van softies, die elke molshoop op hun weg als een majeur obstakel ontwijken. Om in dit klimaat als vent of vrouw robuust te worden hoef je geen marathons te lopen of te schaatsen of een survivalexpeditie te ondernemen in de Hi­malaya: fietsen maakt je al tot man of meid.

Mijn derde eresaluut aan de fiets betreft niet het heil van de fietser zelf, maar zijn verbondenheid met de hem omringende wereld. Een fiets produceert geen uitlaatgassen en dus geen luchtvervuiling, een evidente plus. Niet minder waardevol is het dat de fietsende mens voeling heeft met de wereld om hem heen. Autorijden is vervreemding, fietsen is toenadering. Dat heb ik bijvoorbeeld ervaren toen ik op mijn lange tocht naar Santiago de Compostela tussen de Loire en de joyeuze Bordeauxstreek kwam, een spaarzaam bevolkt, golvend land van vennen en moerassen, naamloos, nors, onaangeraakt gebleven door de moderniteit. De mensen zijn er stug en achterdochtig. Hier heerst blijkbaar nog veel bijgeloof. Verrassend is het te bemerken dat er zelfs in het land van Voltaire contreien zijn waar de verlichting nog geen voet heeft gezet. Op de deuren van boerenschuren zijn kerkuilen gespijkerd om de boze geesten weg te houden. In een kroeg waar we aanleggen legt een boer ons uit dat je onheil oproept wanneer je klaver zaait op dagen waar de r in zit (mardi, mercredi, vendredi) en dat het om onverklaarbare redenen maar beter is te maaien met de lange zeis en niet met de machine. In het nabije stadje Aubigny (sur Nère) staat een heksenmuseum. Er valt op aarde waarachtig nog een en ander te ontdekken, maar per auto gaat dat praktisch niet. Menig natuurpark is trouwens niet voor gemotoriseerde voertuigen toegankelijk.

Fietstochten maken naar een verre bestemming is veelal ook als het bladeren in een geschiedenisboek. Het zijn niet alleen door hun ouderdom en historie eerbiedwaardige abdijen en kerken die op afstand van de grotere wegen staan. Ook forten en kastelen, parken en paleizen, zijn per auto vaak moeilijk bereikbaar.

Zojuist noemde ik het stadje Aubigny. Buiten het voortroffelende snelverkeer houdt het zich schuil. Daar ontdekten wij dat het zich tooit met een bijnaam: Cité des Stuarts. Er staat nog een Chȃteau des Stuarts met een musée de la vieille alliance Franco-Écossaise. Dit monument van de voormalige alliantie tussen Frankrijk en Schotland, uiteraard tegen de Engelsen gericht, is een boeiende reminiscentie aan de Honderdjarige Oorlog tussen Frankrijk en Engeland, toen grote delen van het huidige Frankrijk door de Engelsen veroverd waren en het boerenmeisje Jeanne d’Arc moest opstaan om de trotse Franse ridderschap in ere te herstellen.

Al fietsend tref je historische curiositeiten aan die je per auto moeilijk zou vinden. Aan de Neisse, thans grensrivier tussen Duitsland en Polen, ligt Kurstadt Muskau. We kwamen er ooit terecht toen we op weg naar Kiev waren. Nu een onbeduidend stadje achteraf, eens een stad waar potentaten om vochten. Twee machtige kastelen had het. Een daarvan is, na brandschatting door een Zweeds leger (die Scandinaviërs zijn niet altijd pacifisten geweest), glorieus hersteld door graaf Hermann yon Pückler-Muskau. Hij liet om het kasteel een grandioos park aanleggen. Het hele domein, park met kasteel, is in de voorvorige eeuw nog een tijdlang in het bezit geweest van een Oranjeprins, die het bij een boedelverkoop had weten te verwerven. Hoe die het kwijtraakte weet ik niet. Veel hartzeer over dit verlies zullen de Oranjes uiteindelijk niet hebben gehad, want in 1945 werd het grote kasteel door het Sovjetleger ernstig mismaakt. Het park behield zijn schoonheid en daar hebben we nog een uurtje op fietswielen gekuierd. Een hommage aan de vroegere heerschappij alhier van die prins van Oranje. Voorwaar, fietsers kunnen curieuze contacten maken, ook met de wereld van het verleden.

De uitvinding van de fiets is een van de meest triomfale scheppingen van het menselijk brein. Fietsen levert vitaliteit aan het lijf wanneer het ranzig wordt en verkwikking aan de geest wanneer die dolgedraaid raakt. Fietsen heelt en veredelt de mens. En fietsen herenigt het opperste zoogdier met de natuur, waarvan hij jammerlijk vervreemd is, en brengt de mens nader tot de cultuur van weleer waaruit die waarin hij nu leeft is voortgekomen.

Met toestemming van de auteur overgenomen uit:
Op weg naar Alpe d’Huez. Wielerverhalen. Door Dries van Agt & Frans van Agt. Uitgeverij Thomas Rap, 2012